Wat is een GGO?

De geschiedenis van de biotechnologie startte ongeveer 10 000 jaar geleden. Toch als men die term beschouwt als het gebruik en de manipulatie door de mens van levende wezens en hun eigenschappen. Sinds het begin van de veeteelt en de landbouw hield de mens zich immers bezig met kruisingen en selecties tussen gelijksoortige plant- en diersoorten. Dat gebeurde om bepaalde eigenschappen door afstamming te verbeteren. Het gebruik van micro-organismen voor hun fermentatiekarakteristieken is ook al zeer oud: het is verbonden met het rijzen van het brood, de omzetting van melk in kaas, de productie van bier en wijn.

Sinds de jaren ‘80 onderging de manipulatie van levende wezens een ingrijpende revolutie met de komst van de genetische manipulatie. Dit maakt het mogelijk om een deel van het genetische patrimonium van een levend wezen te isoleren in de vorm van een DNA-fragment en het dan te manipuleren. Dit DNA-fragment kan dan opnieuw worden ingeplant, maar niet noodzakelijk in het organisme waaruit het werd geïsoleerd. Zo ligt genetische manipulatie aan de basis van het ontstaan van een nieuwe categorie levende organismen die men ‘genetisch gewijzigd’ (of: genetisch gemodificeerd) noemt.

De Europese regelgeving definieert genetisch gewijzigde organismen (GGO's) als organismen waarvan het genetische materiaal veranderd is op een wijze welke van nature door voortplanting of natuurlijke recombinatie niet voorkomt.

Deze technologie biedt een hele reeks toepassingsmogelijkheden. Ze maakt het bijvoorbeeld mogelijk om een ongewenste eigenschap uit een organisme te verwijderen of te wijzigen. Of omgekeerd: een nieuwe eigenschap aan een organisme toe te voegen. Zij maakt het mogelijk om een gen van een bepaalde soort in te brengen bij ongeveer elke andere soort. Dat was bij conventionele kruisingen en selecties hoegenaamd niet mogelijk.

Met genetische manipulatie doorbreekt de mens dus de grenzen tussen de soorten. Hij wijzigt levende wezens op niet-natuurlijke wijze om zo nieuwe eigenschappen toe te voegen die vaak helemaal niet voorkwamen bij de oorspronkelijke soort. Een voorbeeld: het is mogelijk een bacterieel gen (micro-organisme) in te planten in een gewas om dat ongevoelig te maken voor bepaalde parasieten.

Het is van belang om te beklemtonen dat er geen enkele beperking bestaat wat de aard van de organismen betreft. Dat kunnen zowel voedings- als siergewassen zijn, vee of huisdieren, ongewervelde dieren, micro-organismen, virussen, enz.

GGO’s vinden een toepassing in zeer veel sectoren zoals voeding en diervoeding, geneeskunde, industrie, milieu en zelfs vrije tijd.

Genetisch gewijzigde planten

Het meest bekende toepassingsgebied is dat van de genetisch gewijzigde (of “transgene”) planten. Transgene planten verschenen voor het eerst in de jaren ’80. In de eerste plaats ging het om soja, maïs, katoen en koolzaad. Sinds 1996 is er een enorme uitbreiding van het wereldwijde areaal aan geteelde GGO planten: van 2 miljoen hectare in 1996 tot meer dan 40 miljoen hectare in 2000. Ook daarna bleef dat areaal aangroeien, zij het wat langzamer, tot een piek van 174 miljoen hectare in 2013.

Wereldwijd is deze totale oppervlakte vooral verdeeld tussen drie belangrijke producenten van transgene planten: de Verenigde Staten, Brazilië en Argentinië die samen bijna 80% van de totale oppervlakte transgene planten telen. Ook India, Canada en China zijn belangrijke producenten van transgene gewassen.

De productie van transgene planten in de Europese Unie is momenteel zeer beperkt (minder dan 1% van de totale oppervlakte) en situeert zich bijna uitsluitend in Spanje, hoewel ook Portugal, Tsjechië, Roemenië, Polen en Slovakije enkele GGO-teelten in gebruik hebben.

Op dit ogenblik worden GGO-gewassen voor twee belangrijke doeleinden gebruikt. Bijna driekwart van de transgene planten die momenteel worden gekweekt, zijn gemanipuleerd om weerstand te bieden tegen onkruidverdelgers. Een kwart is behandeld om zich te wapenen tegen schadelijke insecten en virussen. De doelstelling is dus duidelijk: het gebruik van onkruidverdelgers en pesticiden beperken of vergemakkelijken en zo het rendement en de groei van de teelt verbeteren. Andere toepassingen lonken naar de toekomst: weerstand van planten tegen koude, droogte, verrotting, maar ook verbetering van de voedingswaarde.

GGO's en geneesmiddelen

GGO’s worden intensief gebruikt in de farmaceutische industrie. De eerste farmacologische toepassingen van genetische manipulatie betroffen de productie in laboratoria van moleculen met geneeskrachtige eigenschappen door genetisch gewijzigde micro-organismen.

Dat geldt onder meer voor insuline van het ‘recombinante’ type. Die is afkomstig van genetische manipulatie, in tegenstelling tot insuline die aangemaakt wordt in de pancreas van dieren. Dit geneesmiddel kwam in 1982 op de markt als eerste product dat werd ontworpen door gebruik te maken van gentechnologie. Daarna volgde een eerste genetisch gemanipuleerd vaccin (tegen hepatitis B) dat in België werd aangemaakt en sinds 1986 beschikbaar is. In deze twee voorbeelden zijn de actieve stoffen in de geneesmiddelen producten die afgeleid zijn van GGO’s, maar zelf geen levende GGO’s zijn.

Er bestaan ook levende vaccins voor gebruik bij de mens, maar meestal bij dieren, die bestaan uit GGO’s die in het milieu kunnen vrijkomen en als geneesmiddel beschikbaar zijn op de markt.

Nu wordt er meer en meer over gepraat om transgene (GGO) planten en dieren te gebruiken voor de aanmaak van moleculen met therapeutische kwaliteiten (bijvoorbeeld vaccins die worden aangemaakt in dierlijke melk).