Gelijke behandeling en de autonomie van bewoners van woonzorgcentra in de context van de COVID-19-pandemie
 
Het bijzonder hoge aantal overlijdens in woonzorgcentra tijdens de eerste golf kan onvoldoende verklaard worden door de infectiekenmerken van het coronavirus, die maken dat overwegend ouderen met een kwetsbare gezondheid aan hun infectie stierven. Er moeten dus ook andere elementen een rol hebben gespeeld waaronder structurele problemen.
 
In dit advies dat grotendeels geïnspireerd is op getuigenissen van diverse actoren, onderzoekt het Comité de relatie tussen de woonzorgcentra en de ziekenhuisstructuren, in het bijzonder de toegang van ouderen in woonzorgcentra tot de diensten intensieve zorgen.
  
Veertien aanbevelingen zijn onderverdeeld in drie thema’s, namelijk:
 
1) respect voor de autonomie van ouderen
 
Er moet ingezet worden op het systematisch uitwerken van vroegtijdige zorgplanning.
De rechten van burgers en patiënten moeten in alle omstandigheden worden geëerbiedigd. In dat kader is een bemiddelingsfunctie voor de rechten van de patiënt nodig in de woonzorgcentra en moet bewonersinspraak worden aangemoedigd.
Bewoners, hun mantelzorgers en de personeelsleden van alle categorieën (verzorgend en ander personeel) moeten betrokken worden bij de beslissingen. Zij zouden samen moeten kunnen bekijken hoe de moeilijkheden waarmee zij het meest worden geconfronteerd kunnen opgelost worden.
 
2) waardering van de zorgberoepen
 
De rol van de CRA moet op een aantal punten herbekeken worden.
De toegang van bewoners van woonzorgcentra tot hun huisarts moet alle omstandigheden verzekerd zijn.
Er moet een interprofessioneel team in de woonzorgcentra worden samengesteld waartoe de coördinerend en raadgevend arts (CRA) van het woonzorgcentrum behoort. Dat team moet in staat zijn om een coherent zorgbeleid te voeren in samenwerking met de huisarts van de bewoner. Ervaringen op het terrein leren dat in zo’n team ook de bijdrage van een geriater, psychiater, neuroloog, tandarts, psycholoog, apotheker en palliatief zorgteam nuttig zijn. De aanwezigheid van een psychiater en/of psycholoog maakt het in het bijzonder ook mogelijk om personeelsleden bij te staan met raad op vlak van goede praktijken in de geestelijke gezondheidszorg.
De zorgverleners hebben zich bewonderenswaardig gedragen gedurende de crisis, vaak zonder materiaal, met een overweldigende werklast als gevolg van de gereduceerde staf en de afwezigheid van mantelzorgers, geconfronteerd met een ziekte die ze helemaal niet kenden. Het Comité beveelt aan deze beroepen sterker te waarderen. Deze opwaardering kan gebeuren door het herbekijken van de normen, salarissen en arbeidsvoorwaarden. Het Comité beveelt ook aan om het personeel in de woonzorgcentra beter op te leiden, meer bepaald op het vlak van hygiëne, preventie en controle van epidemieën, geriatrische zorg, palliatieve zorg, ethiek, gedeelde besluitvorming, en dergelijke meer.
Het is ook van essentieel belang om gedurende dergelijke crisisperiodes het personeel in de woonzorgcentra psychologisch te ondersteunen.
 
3) elementen die verband houden met infrastructuur en zorgorganisatie
 
Voldoende materiaal – wat het aanleggen van voorraden door de instellingen en de overheden impliceert - en duidelijke, stabiele en operationele protocollen zijn nodig.
Er moeten duidelijke, eenvormige richtlijnen voor beslissingen inzake ziekenhuisopname worden voorzien die van kracht zijn in het hele land (of minstens in de Gemeenschap/het Gewest vanwege onderlinge gerechtvaardigde verschillen) en geactiveerd kunnen worden bij een nieuwe crisis.
De wettelijk voorziene samenwerking tussen ziekenhuizen en woonzorgcentra moet concreet gemaakt en gecontroleerd worden. Een doeltreffend, gebruiksvriendelijk digitaal patiëntendossier (inclusief afspraken over DNR-codering en vroegtijdige zorgplanning) moet een vlotte communicatie tussen de actoren bevorderen.
Tijdens deze crisis heeft ieder woonzorgcentrum intern of met externe hulp manieren gevonden om zo goed en zo kwaad als het ging, het hoofd te bieden aan dramatische situaties. Het Comité beveelt de oprichting van een platform voor de uitwisseling van die ervaringen aan.
  
Het Comité is van oordeel dat een breed maatschappelijk debat nodig is met betrekking tot vragen over de autonomie van ouderen en hun plaats in de samenleving, over de zorg die zij krijgen en over de maatschappelijke waardering van hun zorgverleners.