De wetgeving aangaande de aanwezigheid van ongewenste stoffen (chemische contaminanten) in diervoeders is gebaseerd op de Europese richtlijn 2002/32/EG van 7 mei 2002 inzake ongewenste stoffen in diervoeding (.PDF).
Ze is omgezet in de Belgische wetgeving door het koninklijk besluit van 28 juni 2011 betreffende het in de handel brengen en het gebruik van diervoeders (.PDF). De bijlagen bij deze richtlijn zijn aangenomen onder de vorm van verordeningen en zijn dus rechtstreeks van toepassing in alle lidstaten van de Europese Unie.

Het doel van de wetgeving inzake ongewenste stoffen is om erover te waken dat voedermiddelen, mengvoeders en additieven enkel in het verkeer worden gebracht en gebruikt indien zij gezond, deugdelijk en van gebruikelijke handelskwaliteit zijn en, indien zij correct worden gebruikt, ze geen gevaar inhouden voor de gezondheid van mens en dier of voor het milieu of geen nadelige invloed hebben op de dierlijke productie.

Een belangrijk principe in deze wetgeving betreft het algemeen verbod op verdunning. Producten die een of meer van de vastgestelde maximumgehalten overschrijden mogen niet, met het oog op verdunning, worden gemengd met hetzelfde of andere producten bestemd voor het voederen van dieren.

Deze richtlijn bevat twee bijlagen. De bijlage I bevat de lijsten van de toegelaten maximumgehalten aan ongewenste stoffen in alle types diervoeders (inclusief additieven). De contaminanten werden hierbij in zeven verschillende secties (afdelingen) ondergebracht:

  1. Anorganische verontreinigende stoffen en stikstofverbindingen (bv. zware metalen, melamine)
  2. Mycotoxinen (aflatoxine B1, moederkoren)
  3. Inherente plantentoxinen (bv. vrij gossypol, theobromine, vluchtige mosterdolie)
  4. Organische chloorverbindingen andere dan dioxinen en PCB’s (bv. DDT, endosulfan)
  5. Dioxinen en PCB’s
  6. Schadelijke botanische verontreinigingen (bv. Datura spp., Ambrosia spp., mosterdzaad)
  7. Residuen van coccidiostatica in niet-doeldiervoeders als gevolg van niet te voorkomen versleping.

De bijlage II bevat ‘actiedrempels’ voor dioxinen en dioxineachtige PCB’s. Als deze drempelwaarden worden overschreden, zal de overheid in samenwerking met de betrokken operator(en) een onderzoek verrichten naar de oorzaak van de contaminatie. Dit met als doel om potentiële verontreinigingsbronnen in een vroegtijdig stadium op te kunnen sporen en te beperken of te elimineren.

De Europese Commissie kan de lijst van de toegelaten maximumgehalten aan ongewenste stoffen op elk ogenblik wijzigen. Dit gebeurt meestal op basis van nieuwe wetenschappelijke opinies van de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA), en meer bepaald het CONTAM-panel (WEB) dat instaat voor de risico-evaluatie van contaminanten in de voedselketen.