De Hoge Gezondheidsraad heeft een competentieprofiel opgesteld voor de klinisch orthopedagoog.


Definitie klinisch orthopedagoog

Klinische orthopedagogiek is een autonoom gezondheidszorgberoep. De HGR definieert klinische orthopedagogiek als volgt: “Het uitoefenen van de klinische orthopedagogiek is het vanuit een wetenschappelijk onderbouwd referentiekader verrichten van autonome handelingen gericht op de preventie, de diagnostiek, de begeleiding en behandeling van opvoedings-, ontwikkelings-, leer-, gedrags- en emotionele problemen en de psychosociale gevolgen ervan bij kinderen, jongeren of volwassenen en hun context. De orthopedagogiek is de discipline die de theorieën, modellen, methoden en technieken ontwikkelt voor het bedoelde wetenschappelijke referentiekader”.

Wetenschappelijk referentiekader

Het orthopedagogisch referentiekader is interactioneel, ecologisch en systemisch van aard. Problemen worden hierbij niet bekeken als een individuele kwestie, maar gedefinieerd als een afstemmingsprobleem tussen pedagogische vraag en pedagogisch aanbod. Geïnspireerd door bio-psycho-sociale verklaringsmodellen, focust de orthopedagoog op het maximaliseren van ontwikkelings- en ontplooiingskansen, het ondersteunen van kwaliteit van leven en het bewerkstelligen van volwaardige participatie aan het maatschappelijk leven. Dit gebeurt vaak in het kader van een multidisciplinaire teamaanpak en steeds in dialoog met de cliënt en/of het cliëntsysteem.

Competentieprofiel

Het voorgestelde competentieprofiel voor de orthopedagoog bevat negen overkoepelende competentieclusters, geordend in funderende en functionele competentieclusters.

De funderende competentieclusters vormen de voedingsbodem waarop het functionele handelen van de orthopedagoog steunt.

  1. Professionaliteit: De orthopedagoog stelt professionele waarden en attituden centraal in zijn/haar handelen. Hij/zij evalueert en stuurt zijn handelen bij op basis van kritische zelfreflectie. Hij/zij kent en handelt conform de gangbare deontologische en ethische richtlijnen.
  2. Relatie en communicatie: De orthopedagoog is in staat een constructieve dialoog te voeren, zowel verbaal, non-verbaal als schriftelijk, met cliënt en/of cliëntsysteem enerzijds en met professionele partners anderzijds. Hij/zij bouwt een vertrouwensrelatie op met de cliënt en/of het cliëntsysteem, waarin actieve participatie en inspraak centraal staan, en is in staat werkzame samenwerkingsrelaties met professionele partners te onderhouden en te coördineren.
  3. Wetenschappelijke ingesteldheid: De orthopedagoog is wetenschappelijk georiënteerd. Hij/zij heeft inzicht in de wetenschappelijke fundamenten van de pedagogiek in het algemeen, de orthopedagogiek in het bijzonder en aanverwante disciplines en volgt de recente wetenschappelijke vak- en praktijkontwikkeling op. Hij/zij baseert zijn handelen met op wetenschap gebaseerde kennis waar mogelijk, en bevordert de wetenschappelijke vakkennis door het inzetten van wetenschappelijke methoden in de praktijk.
  4. Maatschappelijk engagement: De orthopedagoog (h)erkent de invloed van de maatschappelijke context in de hulpverlening. Hij/zij neemt zijn/haar maatschappelijke verantwoordelijkheid op en neemt deel aan het maatschappelijk debat.

De functionele competentieclusters verwijzen naar het vakinhoudelijk handelen.

  1. Samenwerking: De orthopedagoog bouwt werkzame samenwerkingsrelaties uit met cliënt en/of cliëntsysteem enerzijds en professionele partners anderzijds vanuit de principes actieve participatie, meerzijdige partijdigheid en coördinatie.
  2. Diagnostiek: De orthopedagoog onderzoekt en diagnosticeert opvoedings-, ontwikkelings-, leer-, gedrags- en emotionele problemen en brengt de psychosociale gevolgen ervan in kaart. Hij/zij heeft bijzondere aandacht voor protectieve en risicofactoren bij kinderen, jongeren of volwassenen en hun context. Hij/zij doorloopt systematisch de diagnostische cyclus.
  3. Interventies: De orthopedagoog voert preventieve-, begeleidings- en behandelingsgerichte interventies uit, met het oog op het maximaliseren van de ontwikkelings- en ontplooiingskansen, de kwaliteit van leven, de maatschappelijke participatie en de zelfredzaamheid van cliënt en/of cliëntsysteem. Hij/zij past de interventiecyclus correct en planmatig toe.
  4. Vorming: De orthopedagoog verzorgt vanuit zijn/haar eigen expertise en praktijkervaring vorming voor cliënt en/of cliëntsysteem enerzijds en professionele partners anderzijds.
  5. Organisatie: De orthopedagoog draagt vanuit zijn/haar orthopedagogische visie bij aan het beleid en de ontwikkeling van de organisatie. Hij/zij waarborgt de kwaliteit van ondersteuning en geeft richting aan een team van professionals.

Opleidingstraject

Om de competenties die vereist zijn voor een autonome uitoefening van de klinische orthopedagogiek te verwerven en te behouden, beveelt de HGR een opleidingstraject aan dat uit drie fasen bestaat:

  • een universitaire vijfjarige opleiding inclusief een praktijkstage;
  • een professionele stage;
  • permanente vorming met inbegrip van bijscholingen en intervisies.

Deontologische code

De HGR pleit voor titelbescherming van klinische orthopedagogiek, met daaraan gekoppeld het onderschrijven van een deontologische code en controle op het naleven van de deontologische code.

Het volledige advies nr. 9380 is te vinden op de website van de Hoge Gezondheidsraad: https://www.health.belgium.be/nl/advies-9380-klinische-orthopedagogiek