De ziekten die specifiek zijn voor de Belgische epidemiologische context


3.1. Bij de paardachtigen:

epizoötische lymphangitis;
vesiculaire stomatitis.

 
3.2. Bij de runderen:

vesiculaire stomatitis;
bovine spongiforme encephalopathie (BSE);
besnoitiose.
 

3.3. Bij de schapen en geiten:

scrapie.


3.4. Bij de hertachtigen:

chronic wasting disease.


3.5. Bij de varkens:

vesiculaire varkensziekte;
trichinose;
vesiculeuze stomatitis;
enzootische encephalomyelitis (ziekte van Teschen).


3.6. Bij de konijnen, hazen en knaagdieren:

tularemie.


3.7. Bij de nertsen:

virale enteritis bij de nertsen.

 
3.8. Bij de bijen:

acariose;
Europees vuilbroed.

  
3.9. Bij de amfibieën:

besmetting met Batrachochytrium dendrobatidis;
besmetting met ranavirus.
 

3.10. Bij de niet humane primaten:

apenpokken.

 
3.11. Bij alle diersoorten

besmetting met SARS-CoV-2.