Detergenten zijn onderhoudsproducten die aan bijzondere vereisten voldoen wanneer zij in de handel worden gebracht.

In het hoofdstuk over onderhoudsproducten vindt u een algemene toelichting bij detergenten, hun impact op het milieu en de regels wat betreft de etikettering.

In 2011 werd er door de federale minister verantwoordelijk voor leefmilieu en de betrokken beroepsverenigingen een sectoraal akkoord rond detergenten gesloten. Het doel van het akkoord bestaat erin om het aanbod detergenten met geringe milieu-impact geleidelijk uit te breiden en te diversifiëren.

Detergentenverordening 648/2004 stelt de regels vast met betrekking tot het in de handel brengen van dergelijke producten. Die regels zijn complex en soms moeilijk te begrijpen. Daarom heeft de Europese Commissie een handleiding opgesteld met de antwoorden op de door economische actoren of nationale overheden, belast met de implementatie van de verordening, vaak gestelde vragen (FAQ).

Die FAQ hebben betrekking op:
Bijlage VI van de verordening
Biologische afbreekbaarheid
Etikettering
Het beheer van de voorraden oude producten (die niet meer beantwoorden aan de bepalingen van de verordening)
Het toepassingsgebied van de verordening

1.  VRAGEN ROND BIJLAGE VI

1.1. Moeten nonylfenol  (NP) en nonylfenolethoxylaat (NPE) worden opgenomen in Bijlage VI van de Detergentenverordening (EG) Nr. 648/2004?

NP/NPE worden niet opgenomen in Bijlage VI van de Detergentenverordening omdat die Bijlage uitsluitend betrekking heeft op oppervlakteactieve stoffen die niet slaagden voor de test met betrekking tot de biologische afbreekbaarheid, zoals bepaald in de Detergentenverordening. De beperkingen voor NP/NPE zoals eerder opgelegd in Richtlijn 76/769/EEG werden zonder enige wijziging overgebracht naar Bijlage XVII van Verordening (EG) 1907/2006 (REACH verordening). Die beperkingen met betrekking tot NP en NPE staan nu in de Bijlage van Verordening nr. 552/2009 van de Commissie tot wijziging van de REACH verordening, onder punt 46.
Die beperkingen werden niet ingesteld op grond van de biologische afbreekbaarheid, maar eerder omwille van de toxiciteit van de stof voor het milieu zoals uit een risicobeoordeling bleek.

Het oorspronkelijke voorstel van de Commissie voor de Detergentenverordening omvatte een extra bijlage voor de inventarisatie van stoffen zoals NP/NPE die in andere regelgevingen verboden of beperkt zijn. Die bijlage werd gemakshalve mee opgenomen omdat aldus te kunnen beschikken over één enkele volledige lijst met alle stoffen met beperkingen voor het gebruik bij detergenten.
Die extra bijlage werd echter tijdens de medebeslissingsprocedure uit het ontwerp geschrapt omdat er al informatie in werd overgenomen die ook elders beschikbaar is. Er werd bovendien vanuit gegaan dat iedere vertraging bij het updaten van een dergelijke bijlage tot verwarring zou kunnen leiden wanneer moet worden nagegaan of de beperkingen al dan niet echt van kracht zijn.


2. VRAGEN ROND DE BIOLOGISCHE AFBREEKBAARHEID

2.1 Onder welke voorwaarden laat de Verordening het op de markt brengen toe van gemakkelijk biologisch afbreekbare oppervlakteactieve stoffen, die echter niet beantwoorden aan de criteria van de totale biologische afbreekbaarheidstest wanneer ze in een gesloten systeem worden gebruikt?
In het kader van de trapsgewijze benadering van de testen, bereikten de Lidstaten en de diensten van de Commissie overeenstemming over een algemene aanpak om een afwijking toe te staan zodat bovenvermelde oppervlakteactieve stoffen op de markt kunnen worden gebracht zonder dat ze uitvoerig toxicologische testen moeten ondergaan op voorwaarde dat ze uitsluitend in gesloten systemen worden gebruikt en dat de fabrikant kan aantonen dat er geen gevaar is voor lozing in het milieu; bijvoorbeeld omdat het afval wordt verbrand.


2.2 Kunnen andere methoden dan deze vermeld in de Bijlagen II en III worden gebruikt om de kenmerken van de primaire en totale biologische afbreekbaarheid van oppervlakteactieve stoffen te definiëren?
Neen. Enkel de in de Bijlagen II en III beschreven beproevingsmethoden kunnen worden gebruikt om de primaire en totale biologische afbreekbaarheid van oppervlakteactieve stoffen in detergenten te definiëren.
De EU Lidstaten spraken immers af dat het op de markt brengen van oppervlakteactieve stoffen moet worden gekoppeld aan een bijzonder strenge milieunorm waarbij rekening moet worden gehouden met zowel de eigenschappen van primaire als van totale biologische afbreekbaarheid via een uitvoerige set van gestandaardiseerde beproevingsmethoden. Wanneer een Lidstaat beslist om nieuwe normen toe te staan, kan die maatregel door bepaalde economische actoren worden gezien als een belemmering van het vrij verkeer van goederen.

2.3 Laat de Verordening de “read-across”-aanpak toe bij het genereren van data over homologen van oppervlakteactieve stoffen voor het toekennen van afwijkingen (Art. 5)?
Het “read-across” principe voor data van een stof en een soortgelijke stof wordt al erkend bij internationale risicobeoordelingsactiviteiten, met inbegrip van het HPV Chemicals Programme van de OESO.

Die aanpak maakt het mogelijk om de eigenschappen van individuele stoffen vast te stellen via “reading-across” met de eigenschappen van stoffen aan beide zijden binnen dezelfde homologe serie.

Dat houdt in dat stoffen waarvan de fysisch-chemische, toxicologische en ecotoxicologische eigenschappen naar alle waarschijnlijkheid gelijklopend zijn of die een vast patroon volgen omwille van structurele overeenkomsten, in groepen worden samengebracht. Daarom kunnen die stoffen als een groep of "categorie" van stoffen worden beschouwd. Het groepsconcept kan alleen worden toegepast indien de fysisch-chemische eigenschappen, de effecten op de gezondheid van de mens en de verspreiding in het milieu door interpolatie naar andere stoffen van de groep kunnen worden voorspeld uit de gegevens met betrekking tot een referentiestof binnen diezelfde groep (read-across aanpak). Daardoor behoeft niet elke stof voor elk eindpunt te worden getest.

De gelijkenissen kunnen zijn gebaseerd op:

1. een gemeenschappelijke functionele groep,
2. gemeenschappelijke precursoren en/of de waarschijnlijkheid van gemeenschappelijke afbraakproducten via fysische en biologische processen die leiden tot qua structuur vergelijkbare chemische stoffen, of
3. een constant patroon in de verandering van de potentie van de eigenschappen bij het doorlopen van de categorie.

Gezien heel wat in de handel verkrijgbare oppervlakteactieve stoffen uit een mengsel van verschillende stoffen bestaan die tot dezelfde homologe series behoren, werd binnen de vergaderingen van de werkgroep Detergenten overeengekomen dat interpolatie moet worden opgenomen in de richtlijn rond de methodologie voor een trapsgewijze benadering van het testen van oppervlakteactieve stoffen die primair, maar niet totaal biologisch afbreekbaar zijn.

Aanbeveling C /2005/5677 van de Commissie betreffende een trapsgewijze risicoanalyse, technische handleiding met betrekking tot de implementatie van Verordening (EG) nr. 648/2004).

Extrapolatie is in de “read-across” procedure daarentegen niet toegestaan.

Er werd in de werkgroep Detergenten afgesproken dat het technisch dossier gericht aan de bevoegde overheid die een afwijking moet goedkeuren, expliciet melding moet maken van de gevallen waarbij rekening werd gehouden met interpolaties voor het bepalen van de eigenschappen van totale biologische afbreekbaarheid van de oppervlakteactieve stoffen.


2.4 Zijn de criteria met betrekking tot de biologische afbreekbaarheid van de Detergentenverordening van toepassing los van de gewenste functie van de oppervlakteactieve stof in de samenstelling van het detergent?
Het is de bedoeling van de Detergentenverordening om, zoals bepaald in artikel 1(2), de regels met betrekking tot de biologische afbreekbaarheid van oppervlakteactieve stoffen in detergenten te harmoniseren. De definitie van een oppervlakteactieve stof, vervat in artikel 2(6), gaat louter uit van de fysisch-chemische eigenschappen van de stof. De functie van de stof in de samenstelling van het detergent wordt niet in de definitie van een oppervlakteactieve stof vermeld, noch elders in de Verordening. Daarom is de toepassing van de Verordening niet afhankelijk van de bedoeling van de fabrikant wat het doel of de functie van de oppervlakteactieve stof betreft. Zelfs wanneer een oppervlakteactieve stof niet voor de oppervlakte-actieve bestanddelen wordt gebruikt, maar wordt toegevoegd met het oog op een andere functie, moet de fabrikant er toch voor zorgen dat ze beantwoordt aan de criteria met betrekking tot de biologische afbreekbaarheid zoals bepaald in de Bijlagen II en III van de Detergentenverordening.

3. ETIKETTERING

3.1. Moet het vertalen van het etiket worden beschouwd als een labelwijziging?
De Verordening stelt dat eenieder die het label van een detergent of van een oppervlakteactieve stof wijzigt, een fabrikant is. Fabrikanten dragen volgens artikel 9 van de Verordening uitvoerige verantwoordelijkheden.

Het Europees Gerecht van Eerste Aanleg erkende eerder, binnen een andere context, dat onderscheid dient te worden gemaakt tussen de informatie-inhoud van het label en de taal waarin die informatie wordt gebracht (zaak C- 33/97). Volgens dit arrest vormt de nauwkeurige vertaling geen wijziging van de informatie-inhoud en dergelijke vertaling wordt dan ook niet beschouwd als een labelwijziging. In de zin van de Detergentenverordening wordt een persoon die een nauwkeurige vertaling toevoegt aan een verpakking dan ook niet beschouwd als fabrikant. Een niet-nauwkeurige vertaling die de informatie-inhoud van het label wijzigt, vormt echter wel een labelwijziging en wie een dergelijke ingreep uitvoert, neemt daarmee de verantwoordelijkheid van fabrikant op.


3.2 Kunnen INCI namen naar landstalen worden vertaald?
De INCI nomenclatuur is een afgesproken norm binnen de EU en vertaling van de namen van die stoffen is dan ook niet vereist. De etikettering van detergenten moet tevens beantwoorden aan het bepaalde in Richtlijn 1999/45/EG betreffende gevaarlijke stoffen. Bovendien zijn de Risico- en Veiligheidszinnen uit de Gevaarlijke Stoffen Richtlijn al vertaald naar 20 talen van de Lidstaten zodat nauwkeurige vertalingen inderdaad beschikbaar zijn.


3.3 Kunnen "blinde onderzoeken" worden vrijgesteld van de etiketteringsvereisten?
Dergelijke blinde onderzoeken slaan op vergelijkende tests van detergenten door een beperkt aantal consumenten in het kader van een marktonderzoek (bv. is product X beter dan product Y?). Overeenkomstig de Verordening impliceren dergelijke onderzoeken dat de detergenten op de markt worden gebracht om ze ter beschikking te stellen van derden en moeten ze derhalve zijn gelabeld. Een essentiële eigenschap van dergelijke onderzoeken is echter dat de producten "blind" moeten worden getest, dus zonder informatie die het oordeel van de testpersoon zou kunnen beïnvloeden. Het etiketteren van dergelijke producten conform de vereisten van de Verordening zou blind onderzoek onmogelijk maken.

De Lidstaten en de Commissie spraken af dat er geen actie moet worden ondernomen tegen blinde testen op voorwaarde dat het testen op beperkte schaal en slechts gedurende een beperkte periode plaatsvindt. De fabrikant moet hierover dan ook de nodige informatie bijhouden om aan te tonen dat de voorwaarden werden nageleefd.

3.4 Moeten detergenten voor specifiek gebruik met medische producten worden voorzien van een CE-markering?
De CE-markering voor medische producten is bestemd voor medische apparaten volgens Richtlijn 93/42/EG betreffende medische hulpmiddelen, Richtlijn 90/385/EEG betreffende actieve implanteerbare medische hulpmiddelen en Richtlijn 98/79/EG betreffende medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek. In het kader van deze Richtlijnen is een ISO 9001 accreditatie voor de verklaring van overeenstemming door de fabrikant nuttig.

Het aanbrengen van een CE-markering op detergenten alsof het om medische hulpmiddelen gaat, moet zodanig gebeuren dat het duidelijk is dat dit uitsluitend geldt voor de eigenschappen die conform de Richtlijn voor medische hulpmiddelen werden geëvalueerd.

Reinigingsmiddelen, voor zover ze oppervlakteactieve stoffen bevatten, vallen echter onder de detergentenregelgeving en moeten dan ook beantwoorden aan de regels betreffende de biologische afbreekbaarheid van oppervlakteactieve stoffen. Bovendien moeten de ontsmettingsmiddelen en de reinigingsmiddelen die desinfecterende middelen bevatten, ook aan de vereisten van de Biocidenrichtlijn 98/8/EG voldoen.


3.5 Hoe lang moet een Gegevensblad van een detergent dat uit de handel werd genomen beschikbaar blijven voor de consument?
De Detergentenverordening geeft geen informatie over de tijdsduur dat een Gegevensblad betreffende bestanddelen van een product dat uit de handel is genomen, beschikbaar moet blijven. Artikel 11(2) stelt echter dat de informatie voor de consument beschikbaar moet zijn. Het is dan ook logisch dat de consument die informatie moet kunnen opvragen zolang het product in de distributieketen zit.

REACH bepalingen stellen dat Veiligheidsinformatiebladen 10 jaar lang moeten worden bewaard. Hoewel het Veiligheidsinformatieblad niet hetzelfde doel nastreeft als het Gegevensblad betreffende bestanddelen (zie vraag 5.6) werd overeenstemming met REACH door de detergentenindustrie niet afgewezen. Derhalve wordt aanbevolen om Gegevensbladen betreffende bestanddelen gedurende 10 jaar nadat het product uit de markt werd genomen, beschikbaar te houden.


3.6 Is het bepaalde rond "gelijkwaardige informatie" met betrekking tot bestanddelen van detergenten in Veiligheidsinformatiebladen in overeenstemming met Bijlage VIIA?
De criteria vervat in Bijlage VIIA van de Detergentenverordening met betrekking tot de informatiebladen van bestanddelen van detergenten wijken in drie punten af van wat wordt gesteld in Deel 3 van de Veiligheidsinformatiebladen zoals bepaald in Bijlage II van de REACH-Verordening (voorheen Deel 2 van de Bijlage van Richtlijn 91/155/EG met bettrekking tot het Veiligheidsinformatieblad):
• Bijlage VIIA maakt geen onderscheid tussen gevaarlijke en niet-gevaarlijke bestanddelen terwijl in het Veiligheidsinformatieblad enkel gevaarlijke bestanddelen moeten worden vermeld;
• de concentratiegrenswaarden voor het oplijsten van bestanddelen liggen in het Veiligheidsinformatieblad hoger dan in Bijlage VIIA;
• in het Veiligheidsinformatieblad moeten alle gevaarlijke bestanddelen individueel worden vermeld, terwijl in Bijlage VIIA enkel de klassen van stoffen moeten worden vermeld.

Het is dan ook onmogelijk om met een enkele lijst van bestanddelen tegemoet te komen aan de vereisten van beide regelgevingen. Beide lijsten (lijst van gevaarlijke stoffen volgens het Veiligheidsinformatieblad en lijst van bestanddelen van detergenten volgens de Detergentenverordening) kunnen worden weergegeven onder Deel 3 van het Veiligheidsinformatieblad op voorwaarde dat er onderling een duidelijk onderscheid wordt gemaakt via (sub)titels die aangeven onder welke regelgeving de betreffende stoffen/bestanddelen ressorteren.


4. OUDE VOORRADEN

4.1 Hoe moeten oude voorraden die niet beantwoorden aan de nieuwe regelgeving worden verwerkt?
Zowel de industrie als de Lidstaten hebben er zich ertoe verbonden dat de voorraden bij de kleinhandelaren vanaf 2005 worden gelabeld volgens de vereisten van de Verordening. Het valt echter niet te ontkennen dat de kans bestaat dat een beperkte voorraad specialistische reinigingsproducten bij deze of gene kleinhandelaar tegen die datum nog niet verkocht raakte. Er werd afgesproken dat het niet nodig is om die kleine voorraden uit de handel te nemen. Die flexibiliteit wordt echter niet doorgetrokken naar grotere distributeurs zoals warenhuisketens of groothandelaars.


5. TOEPASSINGSGEBIED VAN DE WETGEVING

5.1 Criteria met betrekking tot het bepalen dat een product al dan niet binnen het toepassingsgebied van de Verordening valt?
Er zijn op de markt een aantal producten beschikbaar waarvoor het niet meteen duidelijk is of ze al dan niet onder het toepassingsgebied van de Detergentenverordening ressorteren.

Een voorbeeld hiervan is meubelwas. Een nuttig criterium hierbij kan zijn om zich de vraag te stellen of het product al dan niet een reinigende werking heeft. Een poetsmiddel dat een oppervlakteactieve stof bevat kan gewoon een waslaag aanbrengen op het te behandelen oppervlak of het kan een gecombineerde werking hebben waarbij het enerzijds reinigt en anderzijds was aanbrengt, net als bij een autoshampoo. In het eerste geval valt het product niet onder de Verordening, maar in het tweede geval duidelijk wel.

Bovendien dient te worden aangestipt dat krachtens artikel 2(1), laatste punt 'overige reinigings- en waspreparaten /-mengsels', bedoeld voor alle overige was- en reinigingsprocedés detergenten niet noodzakelijk oppervlakteactieve stoffen moeten bevatten om onder het toepassingsgebied van de Verordening te vallen. Een alcoholhoudend reinigingsmiddel zonder oppervlakteactieve stoffen moet bijvoorbeeld toch voldoen aan alle etiketteringsvereisten van de Detergentenverordening. Of een bepaald product al dan niet onder het toepassingsgebied van de Detergentenverordening valt, is afhankelijk van het doel (al dan niet reinigende werking) van het product en niet van de samenstelling ervan (al dan niet oppervlakteactieve stoffen bevattende).

Het is echter niet de bedoeling van dit punt om ook zeep en shampoo voor de persoonlijke verzorging op te nemen in het toepassingsgebied. Dergelijke producten vallen onder de Cosmeticarichtlijn 76/768/EEG.


5.2 Vallen producten met een spoelfunctie (met inbegrip van producten die organische oplosmiddelen bevatten) binnen het toepassingsgebied van de Detergentenverordening?
Spoelpreparaten /-mengsels zonder reinigingsfunctie volgens het bepaalde in Artikel 2(3) worden ingedeeld als hulppreparaten /-mengsels voor het wassen conform Artikel 2(1) 'Overige reinigings- en wasmengsels'. Deze hulppreparaten /-mengsels vallen onder het toepassingsgebied van de Verordening. Spoeladditieven voor vaatwasmachines vallen dan ook onder het toepassingsgebied van de Detergentenverordening.

Bovendien vermeldt Artikel 13(2) uitdrukkelijk "detergenten die gebaseerd zijn op oplosmiddelen", d.w.z. detergenten die organische oplosmiddelen bevatten. Alle producten met een reinigingsfunctie en die organische oplosmiddelen bevatten, moeten derhalve ook voldoen aan de etiketteringsvoorschriften zoals bepaald in de Detergentenverordening.


5.3 Hoe moeten "zeep" en "geurstoffen" worden gelabeld?
Bij het etiketteren van zeep komen, afhankelijk van het gebruik van dit bestanddeel, verschillende Europese regelgevingen kijken. Als oppervlakteactieve stof kent zeep heel wat toepassingen. Als de oppervlakteactieve stof wordt gebruikt als een bestanddeel van een detergent (bedoeld voor was- en reinigingstoepassingen) gelden de vereisten met betrekking tot het etiketteren en indelen zoals bepaald in Verordening (EG) nr. 648/2004, Richtlijn 1999/45/EG, Richtlijn 67/548/EEG en Verordening (EG) nr. 1272/2008.

Wanneer zeep echter als een cosmetisch product (bedoeld voor het wassen van het menselijke lichaam) wordt gebruikt, gelden de voorschriften zoals bepaald in Richtlijn 76/768/EEG betreffende cosmetische producten.

Voor "geurstoffen" gelden gelijksoortige regels. Wanneer de geurstof wordt verkocht als een bestanddeel van een cosmetisch product, moet ze voldoen aan de vereisten zoals bepaald in Richtlijn 76/768/EEG en worden gelabeld met "parfum" of "aroma" (Art 6.g). Het zevende amendement (2003/15/EG) van de Cosmeticarichtlijn 76/768/EEG bepaalt dat 26 geurstoffen moeten worden gelabeld omdat ze allergieën kunnen veroorzaken.

Wanneer de geurstof wordt toegevoegd aan een detergentpreparaat /-mengsel moet ze worden gelabeld volgens de vereisten zoals bepaald in Verordening (EG) nr. 648/2004 en Richtlijn 1999/45/EG of Verordening (EG) nr. 1272/2008.


5.4 Vallen onderhoudsvloeistoffen voor contactlenzen onder de Detergentenverordening
Onderhoudsvloeistoffen voor contactlenzen vallen niet onder de Detergentenverordening. Zij vallen evenwel onder de Richtlijn voor medische hulpmiddelen waarbij ze moeten voldoen aan de vereisten met betrekking tot medische hulpmiddelen van klasse IIb.

Hoewel onderhoudsvloeistoffen voor contactlenzen oppervlakteactieve stoffen kunnen bevatten, hebben ze echter geen reinigingsfunctie in de zin van de Detergentenverordening. Voor de definitie van reiniging, verwijst Artikel 2(3) van de Verordening naar de ISO definitie waarbij 'reinigen' wordt gezien als het verwijderen van 'vuil', d.w.z. het, vrij vertaald, "verwijderen van een onwenselijke afzetting op en/of in het substraat dat een aantal eigenschappen of het aspect of aanvoelen van een schoon oppervlak wijzigt". De afzetting op contactlenzen blijft, ondanks de dagelijkse behandeling met de vloeistof voor contactlenzen, toenemen tot de lenzen niet langer kunnen worden gedragen en moeten worden vervangen. Hoofddoel van de oppervlakteactieve stoffen in de vloeistof voor contactlenzen is het opnieuw vochtig maken van de lens en niet het reinigen.


5.5 Moet het koolwaterstofdrijfgas in ovenreinigingsproducten worden vermeld als bestanddeel van het detergent?
Bij het gas in drijfgas van ovenreinigingssprays gaat het om butaan/propaan, meer bepaald alifatische koolwaterstoffen. Als dusdanig worden ze specifiek vermeld in Bijlage VIIA als een van de bestanddelen die moeten worden gelabeld. Bovendien heeft het drijfgas een dubbele rol: het produceert enerzijds schuim en werkt anderzijds als drijvende kracht. De bubbels drijfgas in het schuim maken integraal deel uit van het preparaat. Het drijfgas is dan ook een bestanddeel dat moet voldoen aan de vereisten van Bijlage VII van de Detergentenverordening.


5.6 Vallen "brandstofadditieven" en "smeerolie" binnen het toepassingsgebied van de Detergentenverordening?

(a) Smeerolie

Deze producten worden uitsluitend gebruikt om afzetting in de motor te voorkomen (meer bepaald om deeltjes in de motorolie zwevende te houden), waarbij inzonderheid vermeden wordt dat verbrandingsresten en slijtageresidus zich kunnen vastzetten in het motoroliecircuit. De Lidstaten en de Commissie spraken af dat dergelijke producten niet onder de ISO definitie van reinigen vallen (zoals bepaald in Artikel 2(3) van de Detergentenverordening) en derhalve is de Detergentenverordening hier niet van toepassing.

(b) Brandstofadditieven

Twee soorten van brandstofadditieven voor de vervangingsmarkt werden in aanmerking genomen: de eerste is bedoeld om motoronderdelen, en meer bepaald brandstofinjectoren, schoon te houden door afzettingen te beperken. De tweede soort is bedoeld om de cetaanwaarde van dieselbrandstof te verhogen. Aan ongeveer 75% van de aan het publiek verkochte brandstoffen binnen de EU zijn al additieven toegevoegd, maar additieven worden ook afzonderlijk verkocht om door de consument aan de brandstof te worden toegevoegd. Beide soorten van additieven zijn volledig verbrand voor ze de motor verlaten. Geen van beide soorten vallen onder de Detergentenverordening daar geen van beide een reinigende werking heeft in de zin van de Verordening. Dit is duidelijk het geval bij additieven om de cetaanwaarde van dieselbrandstof te verhogen omdat ze uitsluitend de brandstofverbranding bevorderen en de fabrikant nergens op het etiket verwijst naar een reinigende werking hebben.

Bij additieven die de motor schoon houden, duiden de fabrikanten daarentegen dikwijls aan dat ze wel een reinigende werking hebben. Dergelijke additieven reinigen niet in de zin die de Detergentenverordening aan reiniging geeft. Afzettingen in motoren worden gegenereerd en verwijderd via thermische procedés en de waarden van beide procedés bereiken een evenwicht in combinatie met een specifiek rijgedrag en met de brandstofkwaliteit. Dankzij brandstofadditieven wordt de hoeveelheid afzetting gedrukt waardoor het evenwicht tussen de procedés met betrekking tot het afzetten en verwijderen wordt gewijzigd en er minder afzetting in de motor plaatsvindt. De additieven hebben geen impact op het verwijderen van de afzettingen, wat een zuiver thermisch procedé is. Ervan uitgaande dat brandstofadditieven geen reinigende impact hebben in de zin van de Verordening, spraken de Lidstaten en de Commissie daarom af dat dergelijke producten niet binnen het toepassingsgebied van de Detergentenverordening vallen.


5.7 Vallen verzorgingsproducten voor dieren binnen het toepassingsgebied van de Detergentenverordening?

(a) Verzorgingsproducten voor huisdieren (bv. honden-, paardenshampoo, etc.)
De Commissie en de Lidstaten spraken af dat dergelijke producten niet onder de Detergentenverordening vallen omdat het wassen van het haar, de vacht of de huid van levende dieren niet wordt gedekt door de definitie van reinigen zoals bepaald in Artikel 2(2). Shampoos voor mensen vallen onder de Cosmeticarichtlijn omdat ze betrekking hebben op de menselijke gezondheid en onder de REACH-Verordening wat betreft de milieueffecten. Er is geen specifieke EU regelgeving voor de sector van de producten voor de verzorging van huisdieren.

(b) Producten voor de verzorging van uiers van dieren (bv. uiers van koeien, geiten).
Net als bij (a) hierboven vallen deze producten buiten het toepassingsgebied van de Detergentenverordening. Ze vallen echter wel onder het toepassingsgebied van Richtlijn 98/8/EG met betrekking tot het op de markt brengen van biociden (zoals aangegeven in de Verordening van de Commissie (EG) nr. 1662/2006 tot wijziging van Verordening (EG) 853/2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong). Aangestipt dient te worden dat wanneer de Biocidenrichtlijn van toepassing is ook aan de vereisten op het gebied van biologische afbreekbaarheid van de Detergentenverordening wordt tegemoetgekomen omdat de vereisten voor biologische afbreekbaarheid in beide stukken regelgeving dezelfde zijn.


5.8 Vallen producten voor het schoonmaken van voedingsmiddelen en groenten onder het toepassingsgebied van de Detergentenverordening?
De Commissie en de Lidstaten spraken af dat producten voor het schoonmaken van groenten binnen het toepassingsgebied van de Detergentenverordening vallen omdat ze worden gebruikt voor reinigingsdoeleinden (bv. voor het verwijderen van de was op het fruit) en derhalve beantwoorden aan de ISO definitie met betrekking tot reinigen (Artikel 2(3)). Bovendien kan naast de Detergentenverordening ook andere regelgeving van toepassing zijn voor dit soort van producten zoals de vereisten van de Biocidenrichtlijn wanneer een biocidale werking wordt geclaimd.


5.9 Vallen reinigingsmiddelen met bacteriën binnen het toepassingsgebied van de Detergentenverordening?
De Commissie en de Lidstaten onderzochten een vraag naar verduidelijking om te achterhalen of een product dat een reinigende werking claimt op basis van de inwerking van bacteriën al dan niet binnen het toepassingsgebied van de Detergentenverordening valt. Het productlabel vermeldt immers dat de reinigende werking het resultaat is van het aanbrengen van bacteriën die zich voeden met de uitwerpselen van stofmijten. Er werd afgesproken dat het erop lijkt dat een dergelijk product, hoewel het oppervlakteactieve stoffen bevat, geen reinigende werking heeft in de zin van de ISO definitie (meer bepaald: "het proces waarbij vuil van het substraat wordt afgescheiden en in opgeloste of colloïdale toestand wordt gebracht").


5.10 De stand van zaken met betrekking tot de claims van fabrikanten rond de reinigingswerking van een product.
De vraag of een product al dan niet binnen het toepassingsgebied van de Detergentenverordening valt, wordt niet bepaald door de claim van de fabrikant met betrekking tot de reinigende werking van het product.

De beslissing moet integendeel afhangen van de vraag of een product een reinigende werking heeft in de zin van de Verordening. De Detergentenverordening onderscheidt zich van bijvoorbeeld de Biocidenrichtlijn, die stelt dat het volstaat te claimen dat een product een biocidale werking heeft (meer precies om een beoogd gebruik van het product aan te geven) opdat het product automatisch onder de Richtlijn zou vallen.

Er dient een verder onderscheid te worden gemaakt wat betreft claims over de reinigende werking. De definitie van "reinigen" in de Verordening valt immers niet altijd volledig samen met het normale gebruik van het woord "reinigen". Een fabrikant kan dan ook, zonder de consument te misleiden, een reinigende werking aan een product toeschrijven, terwijl er geen reinigende werking is in de zin van de Verordening.

Een voorbeeld van dergelijk "normaal betekenisgebruik" van reinigen vormen brandstofadditieven zoals vermeld onder punt 5.6(b) die afzetting in motoren voorkomen en daarom een reinigende werking hebben in de zin van het schoonhouden van een oppervlak.

Er wordt geen inbreuk gepleegd tegen de Verordening wanneer de fabrikant vermeldt dat zijn product een reinigende werking heeft die niet overeenstemt met de definitie van reinigen uit de Detergentenverordening. Wanneer echter de reinigingsclaim afwijkt van de definitie van reinigen volgens de Detergentenverordening en evenzeer afwijkt van een ruimer "normaal betekenisgebruik" van reinigen, kan het op de markt brengen van een dergelijk product worden betwist conform de wetgeving betreffende consumentenbescherming.


5.11 Vallen wasnoten binnen het toepassingsgebied van de Detergentenverordening?
Wasnoten worden niet beschouwd als een bestanddeel, noch als een mengsel volgens de definities van de Detergentenverordening. Wasnoten vallen dan ook buiten het toepassingsgebied van de Detergentenverordening.

Als consumentenproducten moeten wasnoten echter wel beantwoorden aan de regels van de Richtlijn algemene productveiligheid (Richtlijn 2001/95/EG) en de Verordening betreffende het markttoezicht (Verordening (EG) nr. 765/2008).


5.12. Vallen "schuimsponsen" binnen het toepassingsgebied van de Detergentenverordening?
De vraag werd gesteld of 'schuimsponsen voor het poetsen en doen glimmen van schoenen' al dan niet binnen het toepassingsgebied van de Detergentenverordening vallen.

Schuimsponsen die voor ze op de markt worden gebracht, werden behandeld met een detergent en bedoeld zijn om (bijvoorbeeld schoenen of auto's) te poetsen en te doen glimmen, worden beschouwd als een soort van verpakking/drager van die detergent. De schuimspons op zich wordt daarom niet beschouwd als een van de bestanddelen van de samenstelling van het detergent, maar het detergent in de spons valt binnen het toepassingsgebied van de Verordening. Schuimsponsen die vooraf werden behandeld met een detergent vallen dan ook onder het toepassingsgebied van de Detergentenverordening.

Schuimsponsen bedoeld voor het reinigen die echter niet vooraf werden behandeld met een detergent wanneer ze op de markt worden gebracht, worden beschouwd als producten en vallen niet binnen het toepassingsgebied van de Verordening.