Achter het begrip « Toegang en verdeling van voordelen van genetische rijkdommen (APA of ABS voor « Access and Benefit Sharing ») schuilt het idee dat het voor de huidige generatie en toekomstige generaties onontbeerlijk is dat iedereen tot deze rijkdommen toegang kan krijgen en er tegelijk wordt toegezien op het behoud en het duurzaam gebruik van de biodiversiteit.

1992-2010 : Het eindresultaat van een lang proces

Het begrip « Toegang en verdeling van voordelen (APA of ABS voor « Access and Benefit Sharing », in het Engels) werd voor het eerst in het kader van de onderhandelingen over de Overeenkomst inzake Biologische Diversiteit (CBD) in 1992 ingevoerd. Het is de derde doelstelling hiervan.

Gedurende vele jaren hebben de diverse Conferenties der Partijen (Lidstaten) zich gebogen over de problematiek van het behoud en het duurzaam gebruik van de biodiversiteit zonder het begrip « APA » verder te ontwikkelen.

We moeten wachten tot het jaar 1999 totdat de werkzaamheden worden opgestart en in 2002 leiden tot de goedkeuring van de « richtsnoeren van Bonn» over de toegang tot de genetische rijkdommen en de billijke en evenwichtige verdeling van de voordelen die voortvloeien uit het gebruik ervan. Deze richtsnoeren stellen een vrijwillig en transparant kader voor dat de verantwoordelijkheden en de rollen inzake de toegang tot de genetische rijkdommen en inzake het delen van de voordelen die voortvloeien uit het gebruik ervan definieert. De bedoeling van de richtsnoeren is om de landen te begeleiden in het kader van de uitwerking en de implementatie van administratieve, wetgevende en algemene beleidsmaatregelen of contracten.

In 2002 wordt ook de Wereldtop over de duurzame ontwikkeling in Johannesburg georganiseerd. Op basis van de vaststelling dat de biodiversiteit aan een nooit gezien tempo achteruit gaat, wegens menselijke activiteiten, en gelet ook op het feit dat deze tendens slechts kan worden omgekeerd indien de lokale bevolkingen voordeel halen uit het behoud en het duurzaam gebruik van de biodiversiteit, in het bijzonder de landen van waar de genetische rijkdommen afkomstig zijn, en op basis van de richtsnoeren van Bonn, hebben de Staatshoofden zich in het kader van de Overeenkomst inzake Biologische Diversiteit ertoe verbonden een internationaal stelsel uit te werken dat geschikt is om een billijke en evenwichtige verdeling van de voordelen, die voortvloeien uit het gebruik van de genetische rijkdommen, te bevorderen en te verzekeren.

Dit lange proces leidt uiteindelijk tot de goedkeuring van het Protocol van Nagoya in Japan op 30 oktober 2010 tijdens de 10e Conferentie der Partijen bij de CBD. Dit protocol verschaft een wettelijk kader betreffende de toegang tot de genetische rijkdommen en de billijke en evenwichtige verdeling van de voordelen die voortvloeien uit het gebruik ervan, aan de Overeenkomst inzake Biologische Diversiteit.

Het begrip

De uitdagingen op het vlak van de biodiversiteit verdelen over het algemeen de landen uit het zuiden, die over een rijke biologische diversiteit beschikken, en de landen uit het noorden, die over biotechnologieën beschikken. Tot in 1992 kon de toegang tot de genetische rijkdommen en tot de ermee samenhangende traditionele kennis evenwel als onbeperkt worden beschouwd in zo goed als gans de wereld. Deze situatie heeft geleid tot exploitatie, gebruik en/of monopolisering van de rijkdommen en kennis, zonder voordelen voor de landen die deze rijkdommen leverden of voor de bezitters van traditionele kennis.

Het begrip APA werd in het bijzonder ingevoerd om deze als onrechtvaardig beschouwde situatie te verhelpen. Het wordt geformaliseerd door artikel 15 van de CBD waarmee men tracht evenwicht te brengen in enerzijds de belangen van de gebruikers van genetische rijkdommen, die verder toegang tot deze rijkdommen willen hebben, en anderzijds de belangen van de leveranciers, die een billijk aandeel verlangen van de voordelen die het gebruik van deze rijkdommen met zich kan brengen.

Samengevat, volgens het begrip APA verbinden de leverende landen zich ertoe om de toegang tot hun genetische rijkdommen te vergemakkelijken, terwijl de gebruikers zich ertoe verbinden om op een billijke en evenwichtige manier de voordelen te verdelen, die voortvloeien uit de toegang tot en het gebruik van deze rijkdommen. De op die manier verkregen aanvullende inkomsten, ongeacht of deze in valuta’s of in natura zijn (transfer van competenties, levering van materiaal,…), zouden in de eerste plaats worden gebruikt voor activiteiten die gericht zijn op het behoud van de biologische diversiteit.

Een concreet voorbeeld: Costa Rica 

Hoewel Costa Rica amper 0,04% van de planeet beslaat, herbergt het 4 tot 5% van de biodiversiteit op aarde, goed voor een half miljoen planten- en diersoorten.

In 1991 heeft het Nationaal Instituut voor Biodiversiteit uit Costa Rica (INBio), dat o.m. verantwoordelijk is voor het behoud van en het onderzoek naar de biodiversiteit, een akkoord gesloten met de farmaceutische firma Merck om het systematische onderzoek van soorten met een groot geneeskundig en landbouwkundig potentieel, te organiseren en te beheren.

Volgens die overeenkomst geeft INBio Merck het recht de commerciële mogelijkheden van planten, insecten of andere organismen uit bepaalde beschermde gebieden van Costa Rica te onderzoeken. In ruil daarvoor krijgt INBio van het bedrijf een financiële vergoeding en niet-geldelijke voordelen (uitrusting, opleiding,…). De overeenkomst bepaalt ook dat Merck aan INBio een deel van de winst afstaat die het haalt uit producten die eventueel worden ontwikkeld op basis van stalen genomen in Costa Rica. Bovendien impliceert elk akkoord dat INBio een deel van de inkomsten aan het behoud van de biodiversiteit besteedt.