Elektromagnetische straling bestaat in veel soorten: gammastralen, röntgenstralen, ultraviolet licht, zichtbaar licht, infrarood licht, radiogolven... Elke soort straling heeft een andere uitwerking op het lichaam.

Ioniserende stralingen

Ioniserende stralingen, zoals gammastralen, röntgenstralen en een bepaald gedeelte van ultraviolet licht (het kortgolvige UVC) kunnen door hun grote energie-inhoud atomen ioniseren. Hierdoor kan in het lichaam DNA-schade ontstaan en kunnen lichaamscellen veranderen. Zelfs bij een kleine dosis is ioniserende straling gevaarlijk voor het lichaam. Het kan op termijn kanker veroorzaken.

Niet-ioniserende stralingen

Niet-ioniserende stralingen, die hierna aan bod komen, zetten allerlei biologische processen op gang, maar brengen enkel een risico met zich mee als ze te sterk zijn. Welke zijn deze biologische processen en wanneer is er een risico?

Ultraviolet licht

UVA- en UVB-licht zijn de meest energierijke vormen van niet-ioniserende straling. UVC is nóg energierijker, maar behoort tot ioniserende straling, die wij hier buiten beschouwing laten. Ultraviolet licht veroorzaakt gemakkelijk fotochemische reacties, ook in ons lichaam. Daarom werd het ooit – bij zijn ontdekking - “chemische straling” genoemd. Deze fotochemische reacties kunnen gunstig zijn (aanmaak van vitamine D), maar bij een te hoge dosis brengen ze schade aan (cataract, oogontstekingen, zonnebrand en zelfs huidkanker).
U leest meer over de schade door UV-straling op de huid op www.veiligindezon.be.

Zichtbaar licht

Lichtgevoelige cellen in het netvlies nemen de energie van het licht op en zetten die om in zenuwimpulsen, waardoor we kunnen zien. We hebben uiteraard licht nodig, maar te sterk licht kan gevaarlijk zijn. Laserlicht, bijvoorbeeld, kan onherstelbare schade aanbrengen aan de ogen, door de lichtgevoelige cellen in de ogen te verbranden. Blauw licht, dat van alle zichtbaar licht de meeste energie vrijmaakt, kan schadelijke fotochemische reacties in het netvlies teweegbrengen, zonder enorm sterk te moeten zijn, wat op termijn kan leiden tot slechtziendheid. Bronnen van blauw licht zijn zonnestralen en in mindere mate LED-lampen. 

Lees verder in de rubriek “Lampen en straling” over risico’s van optische straling.

Infrarood licht en radiogolven

Energie van infrarood licht en radiogolven wordt in het lichaam in warmte omgezet. De warmte van infrarood licht kunnen wij voelen, omdat zijn energie vooral door de huid wordt opgenomen. Radiogolven daarentegen kunnen wij niet voelen, omdat radiogolven dieper in het lichaam hun energie afgeven, onder de warmtegevoelige cellen van de huid.

De omzetting van infrarood licht en radiogolven in warmte stelt in principe geen problemen voor ons organisme. Het menselijk lichaam is in staat om zelf warmte te produceren of af te geven om de lichaamstemperatuur te behouden. Tot op zekere hoogte. Te sterke infrarode straling of radiogolven brengen te veel warmte in het lichaam die het niet kan afvoeren. Het zet ons lichaam onder druk, en dat moet worden vermeden.

Ons lichaam zendt zelf ook infrarode straling (en zelfs een beetje radiogolven) uit omdat het warm is.

Lees verder in de rubriek “Mobiele telefoon”.

Elektromagnetische velden met (extreem) lage frequentie

Terwijl infrarood licht en radiogolven worden omgezet in warmte, veroorzaken elektromagnetische velden met (extreem) lage frequentie een elektrische stroom in het lichaam. Wetenschappers gebruiken daarvoor de term geïnduceerde stroom.
Van nature uit zijn er zeer kleine elektrische stroompjes aanwezig in ons lichaam. Het is door middel van elektrische impulsen dat zenuwen signalen kunnen versturen. Maar sterke stromen die door externe bronnen worden veroorzaakt, kunnen ook zenuwen en spieren stimuleren of lichtflitsen in het gezichtsveld veroorzaken.
Lees verder in de rubriek “Elektriciteit”.

Deze biologische processen leiden niet noodzakelijk tot schade, maar houden een risico in. In de rubriek “Blootstellingslimieten” leest u hoe men de normen bepaalt om de mens tegen deze risico’s te beschermen.