De federale overheid voert de pijler ‘Inspraak bij het besluitvormingsproces’ van het Verdrag van Aarhus uit door de burger inspraak te verlenen bij de uitwerking van:

Hoe kan België een vuist maken tegen de klimaatopwarming? Wat te denken over de inplanting van windmolenparken voor de Belgische kust? Of over de teelt en verkoop van genetisch gemanipuleerde organismen? De overheid wil te weten komen wat u over deze en vele andere onderwerpen denkt en is wettelijk verplicht om inspraak te organiseren, ook wel burgerparticipatie genoemd.

mensenBij het organiseren van inspraak, wil de overheid de burgers ertoe aanzetten om hun advies uit te brengen. Voor lokale projecten zoals de aanleg van een weg of een verkaveling, lukt dat doorgaans beter dan voor projecten die verderaf staan van hun dagelijkse leefwereld, zoals een plan over ozon of biodiversiteit. Het is de taak van de overheid om ook dit soort complexe en vrij abstracte onderwerpen toegankelijk te maken voor het grote publiek door ze op een heldere manier voor te stellen.

De adviezen van de bevolking kunnen ervoor zorgen dat originele invalshoeken tijdens de discussie aan bod komen of dat zich perspectieven openen die tevoren niet bestonden. Inspraak vraagt een inspanning van zowel de overheid als de bevolking, maar loont zeker en vast de moeite.

Wetgeving

De inspraak van de burger wordt op internationaal niveau geregeld door het Verdrag van Aarhus en op Europees niveau via twee richtlijnen:

Deze richtlijn betreft plannen en programma’s met een mogelijke negatieve impact op het milieu, en betreft dus vooral vervuilende sectoren zoals energie (bv. productie, bevoorrading en vervoer van gas en elektriciteit), nucleaire activiteiten en mobiliteit.

De richtlijn vraagt de milieueffecten van die plannen en programma’s in de voorbereidings- en uitvoeringsfase te identificeren en evalueren. Dit betekent dat er een milieurapport wordt opgesteld over de gevolgen voor het milieu van het ontwerpplan of -programma, alvorens het plan of programma wordt aangenomen.

Deze richtlijn betreft plannen en programma’s die als hoofddoel hebben het milieu te beschermen, zoals de Belgische nationale biodiversiteitsstrategie.

De richtlijn regelt de inspraak van het publiek tijdens het opstellen van bepaalde milieuplannen en -programma’s, met uitzondering van de plannen en programma’s die onder de SEA-richtlijn vallen. Voor plannen en programma’s die onder de SEA-richtlijn vallen en een evaluatie vragen in de vorm van strategische milieubeoordeling (zie hierboven), is er geen bijkomende consultatie van het publiek nodig omdat die al vervat zit in de SEA-procedure.

Daarnaast bepaalt deze richtlijn maatregelen voor inspraak bij de vergunning van bijzondere projecten. Hierdoor brengt ze wijzigingen aan in richtlijn 85/337/EEG, gewijzigd door richtlijn 97/11/EU, over de evaluatie van de milieueffecten van bepaalde openbare en privéprojecten en in richtlijn 96/61/EG over de geïntegreerde preventie en vermindering van milieuvervuiling (beter bekend als de IPPC-richtlijn).

De federale overheid heeft, voor wat haar bevoegdheden betreft, de bepalingen van het verdrag van Aarhus en de Europese richtlijnen omgezet in federale wetgeving. Dit gebeurt via de wet van 13 februari 2006 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma’s en de inspraak van het publiek bij de uitwerking van de plannen en programma’s in verband met het milieu. Deze wet zet beide richtlijnen om en zorgt dus voor een homogeen systeem van inspraak van het publiek voor de federale plannen en programma’s: zowel voor deze die onder de richtlijn 2001/42/EG vallen, als voor deze die onder de Europese richtlijn 2003/35/EG vallen.