In een hulpverlenend team zorg je voor elkaar in goede en kwade dagen.

Wat kan ik betekenen als collega?

  • Zorg dat de ander jou kan vertrouwen. Wees discreet.
  • Wees voorspelbaar en professioneel.
  • Blijf jezelf, probeer niet de hulpverlener te zijn. Bied een collegiaal oor aan wanneer iemand het moeilijk heeft.
  • Wees beschikbaar voor elkaar en contacteer je collega na een moeilijke inzet.
  • Vraag je collega wat die nodig heeft en zoek mee naar oplossingen.
  • Maak een grapje, zonder te vervallen in cynisme. Dit kan spanning soms snel ontmijnen.
  • Help elkaar begrijpen wat er gebeurd is. Geef extra informatie over de situatie. Construeer samen een tijdslijn.
  • Normaliseer reacties bij een moeilijke inzet.
  • Motiveer elkaar. Strooi complimenten. Moedig aan als ze goed bezig zijn.
  • Geloof in je collega’s.
  • Verwijs door naar de leidinggevende, het persoonlijk netwerk of interne psychosociale hulpverlening voor verdere ondersteuning.

 

Doorverwijzen naar verdere hulpverlening

Je kan collega’s doorverwijzen wanneer:

  • de noden van de persoon groter zijn dan wat jij vanuit je functie kan bieden;
  • meer tijd of opvolging nodig is;
  • je je energie nodig hebt voor je eigen emoties.

Vervul de 3 doorverwijstaken:

  • Informeer. Leg aan je collega uit waarom je doorverwijst, naar wie je doorverwijst, hoe hij/zij contact kan nemen, …
  • Motiveer. Bespreek de meerwaarde die de persoon/organisatie kan bieden en motiveer om contact te nemen.
  • Verlaag de drempel. Denk mee na bij wie hij/zij terecht kan, welke vraag hij/zij kan stellen, wanneer en waar dit best gebeurt, … Bel zo nodig samen.

 

Naar wie kan je doorverwijzen? Zie ‘Hulp zoeken’.